Meten is weten, menen we. En dus toetsen en testen we erop los. Dat begint al voordat je in de wieg ligt: als de verloskundige je Apgar-score bepaalt. Een paar jaar later volg je onderwijs met voortgangstoetsen, Cito-toetsen, eindtoetsen, toelatingsexamens en diagnostische tests. Daarna volgt een loopbaan, en dus assessments, verkoopstatistieken, prestatiechecks, productiviteitsmetingen en beoordelingsgesprekken. Er is bijna geen leefgebied dat niet wordt opgemeten en beoordeeld. Ook je geschiktheid voor beleggen.

Als je in zee wilt met een beleggingsadviseur of vermogensbeheerder, dan krijg je een lijstje meerkeuzevragen voor je neus. De bank wil bijvoorbeeld weten hoeveel beleggingservaring je hebt, hoe dik je in de slappe was zit, of je snapt dat koersen kunnen kelderen, en of je daar wakker van zou liggen. Uit je antwoorden rolt je risicoprofiel. Veel dienstverleners hebben vier of vijf categorieën, die lopen van veilig naar zeer riskant beleggen. Je adviseur of beheerder moet je beleggingsportefeuille hierop aanpassen. Zo beschermt de Wet op het financieel toezicht (Wft) je tegen jezelf en foute adviezen. Dat behoort tot de zorgplicht.

Oktober: Dit is een van de bijzonder gevaarlijke maanden om te beleggen in aandelen. De andere zijn juli, januari, september, april, november, mei, maart, juni, december, augustus en februari. Mark Twain, Amerikaans schrijver (1894-1977)

Hoe waterdicht en zinvol is zo’n beleggingstest? Dit voorjaar oordeelden onderzoekers bij de Autoriteit Financiële markten (AFM) dat de vragen over risicobereidheid het wetenschappelijk gehalte hadden van een testje in een damesblad. En in economenblad ESB noemde promovendus Willem Landman het meten van risicovoorkeuren van beleggers zelfs ‘volstrekt zinloos’. Hij bekritiseerde ook de vier andere onderdelen van de test: de meting van je financiële positie, kennis, ervaring en beleggingsdoelen. Niemand heeft namelijk ooit onderzocht of je uit deze variabelen een betrouwbaar risicoprofiel kan brouwen.

Een volgend kritiekpunt is dat dienstverleners de testen zelf in elkaar mogen knutselen, waardoor de uitkomsten per aanbieder verschillen. Bovendien is de toets een momentopname, terwijl niets emotioneel grilliger is als een belegger. Wie aankruist dat een koersdaling van dertig procent hem ijskoud laat, kan compleet de kluts kwijtraken als het echt gebeurt. En wie aangeeft veilig te willen beleggen, kan in een opwelling toch gaan investeren in een hype. Afschaffen dus, die risicoprofielen? Nee, want het is beter dan niks. Het is indicatie van het beleggingsrisico dat je aankan, en ook een communicatiemiddel tussen vermogensbeheerder of adviseur en de klant. Het échte gevaar van de beleggingstest zit trouwens niet in de vragen, maar in de juridische status van de uitkomst: je profiel kan in een klachtenprocedure als bewijsstuk tegen je worden gebruikt. Stel het is ‘defensief’ (veilig), maar je belegt toch in een risicovol wanproduct, waardoor je twee ton verliest. Dan maakt een klacht over de betrokken adviseur bij het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) een magere kans.